Lucette Desvignes

Nederlands

Een wereld van stromend water en licht

Er gebeurt iets bijzonders als je voor een doek van Marianne Benkö staat. Je hoeft niet met geweld te worden aangezogen door dwingende stromen. Je hoeft ook niet langzaam maar zeker worden ingevoerd op een besliste en toch vriendelijke manier. Je staat voor het schilderij en je zit er meteen midden in. Je weet niet hoe je toegang hebt gekregen en ook niet hoe je vaste voet hebt gekregen tussen de elementen.

Wat je echter wel weet: je maakt er helemaal deel van uit.

Overal stroomt en sijpelt water, meestal van bovenaf. Nog hoger valt, kleiner en bescheidener dan tropische lianen, vreemde vegetatie naar beneden als een kort afgeknipt gordijn van stengels. Soms hangen deze algengordijnen soepel tot onderaan, veranderen van kleur met de diepte van het water. Soms lijken het gewoon takken die vloeiend omhoog wijzen.

Ergens anders lijken die druipende takken zachte voile, zoals bij een bijna onzichtbaar groepje berken of treurwilgen. Ze hangen boven een lagune waar tulpen, pioenrozen en irissen tot bloei komen. Minder vaak komt deze lagunevegetatie traag omhoog boven zijn zandbank. Of gewoon een regen van gouden blaadjes….

En waar komt toch dat magisch licht vandaan dat zo’n beetje overal tevoorschijn komt, kleur aan transparantie geeft en reliëf schept? Soms denk je dat je weet waar het vandaan komt zoals bij “Voyageur de la Lune” waar van bovenaf vaalrood licht straalt. Dat zou je ook kunnen denken bij “L’ Ouverture”, want een seinlicht ontleent aan de “Twintigduizend Mijlen onder Zee” stort met kracht een zacht zure kolom van helderheid uit.

Andere vloed van licht, wederom zuur en zacht bij “Zandloper”, ook van bovenaf, vanuit een blauw zwart geperst. Maar wordt hier niet een ander lichtvlak gekruist waarbij het licht uit de grond stroomt en dat tegenover de zachte schaduwen van diepzeeresten staat?

Marianne Benkö legt niets uit als ze eenmaal weet dat we haar parelende wereld zijn binnengetreden. Felle of delicate kleuren, slierten van licht, zachte doorzichtige transparanties. We baden in een poëzie van het niet uitgesprokene waar alles rust en schoonheid is. Rust ook voor dit vreemde “Vuur in het Nest” waarvan we niet weten of van dit nest alle takjes branden of dat het diep in dit wervelende vuur ruimte heeft kunnen bewaren om te blijven leven als in een cocon. En altijd dezelfde rust in een pure schoonheid à la Baudelaire bij die indrukwekkende “Spring”. Het is werveling, nevel en komeet. Het onthult, sleept mee, absorbeert en mengt kleuren en vormen met bruisende doordachte kracht waarbij geen ontworteling of verwonding te zien is.

Is het om ons deelgenoot te maken, zich ervan te verzekeren dat we er nog altijd zijn, instemmende gevangenen van haar wereld? Hier of daar, zoals bij een geraffineerd spoorzoeken geeft ze ons enkele sleutels. Bij “Winter reis” is het een envelop die op een groot vlak van een paarse muur geplakt is en het lila papier kan alleen maar een tedere boodschap bevatten.

En wat te zeggen van “Iris ‘98” en van diezelfde iris zonder kleur getekend, die in de ander hoek van het doek nauwelijks uit de schaduw opduikt. En bij het schilderij dat “Vuur in het Nest” heet? Moeten we daar een gezicht zien met haar, voorhoofd en oren? Met een hardnekkig gesloten oog dat de tederheid symboliseert van de liefdevol, gladgestreken veer maar er zich duidelijk op toelegt niets te zien, terwijl het andere, in de schaduw, ondanks het scherm van wimpers misschien alles doet om te kunnen kijken.

Wat een visie en wat een heimelijke ervaring wordt hier verteld in niet te ontcijferen runes want eigelijk is alles mysterie in deze prachtige schilderkunst die ons zo hartelijk en gul wordt aangeboden.

“Het geheim van de admiraal” dat ons door het goud borduursel op een mouwomslag onthult dat de marine discreet aanwezig is voegt geen enkel anekdotisch element toe aan een prachtige compositie.

En dan is er het mysterie van een voortdurend uitgediepte spirituele ontwikkeling. Series titels laten dat zien en misschien ook de data ervan. Het symbool van de trap die als enige toegang tot de hemel geeft zal worden uitgewerkt in een reeks van grote en kleine schilderijen die het mystieke aspect van het denken vermengen met de zo pakkende herinneringen aan een Cambodja dat met hartstocht ontdenkt is.

“Angkor Wat” lijkt tellurisch. Men denkt als een toerist te kunnen kijken. Nee, toch niet. De spirituele ontwikkeling gaat door, breidt zich uit en wordt duidelijk.

Begonnen maar niet voltooid of eenvoudigweg bij gebrek aan moed is de beklimming gauw afgelopen. Na enkele treden maakt stevigheid plaats voor onzekerheid, de vermenging van tinten is onverwacht en verdwijnt in een roodachtig half duister dat ondoorgrondelijk is geworden.

Ambivalentie, verwant aan het mysterieuze en dit tevens in stand houdend heeft zich permanent genesteld in het werk van Benkö. De wanverhoudingen kunnen een schok veroorzaken maar doen alle herkenningstekens verdwijnen. De ambivalentie in de compositie is altijd aanwezig. Bij bijna alle schilderijen is sprake van een schilderij in een schilderij, maar die schilderijen gaan schuil achter stoffen dun als nevels zelfs als er van ramen geen sprake is. Het herhaaldelijk gebruik van stof, zelfs in het spirituele proces is een van de kenmerken van Marianne Benkö. Dit is te verklaren uit de opleiding van Marianne Benkö die eerst gewerkt heeft op het gebied van gobelin en textiel. Maar het blijft waar dat de stukjes kant, gordijnstof en borduurwerk in de verflaag van het schilderij haar duidelijke kenmerk zijn. De technieken ontleent aan oude gebruiken of geïmproviseerd zoals haar hart het haar ingeeft zijn zeer complex.

Het werk van Benkö is altijd een “paysage interieur”. Dat we de sleutel niet hebben is niet erg. Haar wereld staat helemaal in het teken van het water. Sommige doeken echter, bijvoorbeeld “De volgende ochtend”, zijn minder descriptief en meer verhalend. Het maakt niet uit of we van links naar rechts of omgekeerd lezen. De ultieme waarheid is niet voor ons bestemd: gisteravond is er iets gebeurd en het is nu de volgende morgen.

Een van die ondoorzichtige en scherpe driehoeken die we in “Le Secret de l’Amiral” zien over de hele breedte van het doek als de rotsen in de Along baai (wel bekend bij Marianne) doemt plotseling op in de chaos van rood en zwart.

In de allerlaatste werken blijft Marianne Benkö bij het blauw in alle kleurschakeringen zoals in “Stille kracht” dat ons uitnodigt om diep in het schilderij door te dringen alsof het een grot onder zee zou zijn zoals Capri of Amalfi.

“Zee I en II”: een krachtige lyriek stuwt het licht als water naar beneden, ontvouwt sjerpen van turquoise zijde en rond de sombere rotsen vooraan verdwijnen schaduwen en weerspiegelingen en de vormen lossen op.

We weten niet waar we de schilder het meest dankbaar voor moeten zijn: de compositie die zo meesterlijk wordt beheerst dat het een goddelijk geschenk lijkt of die hartelijke uitnodiging om ons een zo lichte verbeeldingswereld eigen te maken waarvan de poëzie ontroerend en aanstekelijk is: Marianne Benkö of het stromen van de schoonheid

/De tekst van Lucette Desvignes is bewerkt en vertaald door Anne van Donzel en Annie Kroon./

Francais